De mensachtigen leefden in groepen, rondom een aantal moeders met kinderen. De eerste mens was volledig onderdeel van de natuur. Dat was waarschijnlijk een zwaar leven. Ze werden voortdurend in hun bestaan bedreigd. Onder andere door het klimaat, door roofdieren of omdat er te weinig voedsel was. Samenleven in groepsverband was van wezenlijk belang om te overleven. Ieder individu had zijn eigen kennis of bedrevenheid en was daarmee belangrijk voor de groep. Men kende geen economische waarden. De eerste taaluitingen zijn waarschijnlijk tussen moeder en kind ontstaan. Langzaam ontwikkelde de mens zich, men vond bijvoorbeeld een draagzak uit, gemaakt van bladeren. Een belangrijke vooruitgang. Je hoefde niet ter plekke alles op te eten, maar je kon iets vervoeren en bewaren.